2.De zwemmer

2.1 Een zwemmersbody...
2.1.1 De waarheid over gewicht en vetpercentages



"Sta om de drie dagen op de weegschaal en noteer telkens uw gewicht naast uw naam op de lijst die naast de weegschaal uithangt "

(Stagereglement van een Belgische club, anno 2004. De lijst hangt overigens zichtbaar uit voor alle zwemmers, trainers, begeleiders)


"Uw vetpercentage zou idealiter eigenlijk tussen de 12 en de 15  % moeten liggen. Dat is uw streefdoel"

(Belgische sportarts tegen een 18-jarige zwemster - anno 2004)


1.Inleiding
2.Uw ideaal gewicht
2.1 BMI
2.2 WHR
3.Vetpercentage
4.Tips voor trainers en al wie met zwemmers omgaat
4.1 De vraag aan speciliasten:
4.2 Wijsheid op het Web?
5.Conclusies
5.1 Zijn zwemsters te dik?
5.2 Conclusies voor trainers en aanverwante
5.3 Conclusies voor zwemmers en zwemsters: 10 tips


1.Inleiding
Je kan er niet nààst kijken: in het zwemmen heeft de sporter maar één attribuut om zijn prestaties naar een hoger niveau te tillen, nl.zijn of haar eigen lichaam. In het tennis is je racket het verlengde van je arm, in het skiën streeft men naar steeds betere latten, des te beter de surfplank des te gelukkiger de surfen. In het zwemmen kan je misschien wel proberen je body in een haaienpak te wurmen, maar uiteindelijk blijft wat je body is en wat je er mee doet bepalend.
Twee aspecten van dat instrument waarmee je je sport uitvoert, zijn het gewicht en het vetpercentage van je lichaam.

2.Uw ideaal gewicht
Hoe vreemd het ook klinkt, ook onder zwemmers, trainers en al wie betrokken zou kunnen zijn bij het zwemmen, is gewicht een belangrijk gespreksonderwerp. Je zou nochtans denken: onder sporters is "gewicht" toch geen belangrijke topic? Want wie vaak sport, kan toch moeilijk "overgewicht" hebben?
Niets is minder waar. Ook in de zwemwereld hoor je om de haverklap praten over "te dik", "te veel vet", "op de weegschaal staan" enz Of de bezorgdheid over het gewicht ook terécht zo'n grote belangstelling verdient, is nog maar de vraag.
Wellicht is ook de zwemwereld niet immuun voor de soms overdreven belangstelling, tot het obsessionele toe, die men in onze maatschappij voor gewicht (slank of dik) blijkt te hebben. En wellicht is ook de zwemwereld ten dele onterecht overtuigd geraakt van de dwanggedachte dat slank(er) (volgens de normen van de mode) ontegensprekelijk ook gezond(er) en sportiever betekent. Nochtans is dat niet noodzakelijk waar.
Anderzijds is het natuurlijk ook waar dat zowel op Amerikaans, Europees als Belgisch (men spreekt in België recentelijk zelfs van een "obesitas-epidemie") niveau véél mensen met overgewicht te kampen hebben. Maar of dat percentage ook onder (competitie)zwemmers te vinden is?

Hoe kun je je ideaal gewicht berekenen?
2.1 Door de Body Mass Index (BMI) of Quetelet-index (QI) te berekenen. De BMI geeft het verband tussen de lengte en het gewicht weer. De combinatie van deze twee elementen maakt het mogelijk om de vetmassa die aanwezig is in het lichaam vast te stellen.

Daarmee kan je het BMI als volgt berekenen:

BMI = (gewicht in kilogram) : (lengte in meter X lengte in meter)

bijvoorbeeld:

BMI = 66,3 : (1,8 X 1,8)

Twee bedenkingen bij het berekenen van uw BMI:
a.BMI-berekeningen hebben maar zin nà de puberteit, grosso modo vanaf uw 18de verjaardag
b.een te lààg BMI houdt nét zo veel gezondheidsrico's in als een te hoog

2. 2 Door het meten van de middelomtrek, de zogenaamde WHR (Waist-Hip-Ratio). Een persoon die een ophoping van vet ter hoogte van de middel heeft (buikstreek) loopt een groter risico op cardiovasculaire aandoeningen dan wie dat vet draagt ter hoogte van heupen of dijen, met andere woorden, het is ongezonder een "appel" te zijn dan een "peer".

WHR = (omtrek van je middel in cm) : (omtrek van je heupen in centimeter)

bijvoorbeeld:

WHR = 90 : 75 =  1,2  (man, zwaarlijvig)

aanbevolen WHR voor vrouwen is <0,80
aanbevolen WHR voor mannen is <0,95

opmerking: omtrek van je middel meet je in ontspannen houding, smalste deel van je middel BOVEN je navel

3.Vetpercentage
Naast het gewicht komt ook regelmatig het vetpercentage ter sprake in zwemmerskringen, soms met straffe uitspraken zoals de titel van dit artikel.
De vraag is überhaupt of het vetpercentage inderdààd bepalend is om toptijden te zwemmen. Toen Olympisch zwemster Tiffany Cohen op de vrije slag haar destijds haar olympische medailles zwom, was haar vetpercentage naar verluidt 22%. Da's wel iets anders dan de obligate 15% die sommige trainers durven verlangen... Het pijnlijke einde van het verhaal is dat Tiffany eindigde als patiënt met een eetstoornis: de verplichte en gezamenlijke weegschaalsessies in haar team leidden uiteindelijk tot een obsessioneel weeggedrag met afwisselend eetbuien en vasten. Exit Olympisch kampioene.
Een onderzoek door het Britse Olympische Medisch-centrum (naar de invloed van zwemmen op menstruatie) leverde als gemiddeld vetpercentage voor hun groep vrouwelijke zwemmers 23% op! (
Br J Sports Med 2001 Aug 35(4), pp242-244)
Nog een ander onderzoek rondde zelfs af met de vraag of véél magere,slanke zwemmers niet beter af zouden zijn met méér lichaamsvet!
(The Effect of Varying Body Composition on Swimming Performance,' Journal of Strength and Conditioning Research, vol. 8(3), pp. 149-154, 1994)

Toch zweert men langs alle kanten bij het opmeten van het vetpercentage bij sporters, dus ook bij zwemmers. Soms zal een commercieële of financiële hier ons inziens  niét vreemd aan zijn. Maar soit. Toch een overzichtje van de verschillende methodes...

Meetmethodes
Er is niet één, er zijn veel methodes om je lichaamsvetpercentage te behandelen. De methoden waarbij mensen het werk doen noemen we antropometrisch metingen. De rest noemen we niet-antropometrisch. Die laatste zijn vaak betrouwbaarder, maar ook veel duurder. Een aantal populaire methoden in omgekeerde volgorde van vermoedelijke betrouwbaarheid:

- MRI scan (Magnetic Resonance Imaging)
- Densitometrie (onderwatermethode)
- Impedantie meting (stroom)
- Durnin methode (huidplooimeting)
- Vetpercentage formule (schatting)

a.Doe-het-zelf-metingen
Er zijn tientallen doe-het-zelf-methodes waarbij je zélf thuis je vetpercentage zou kunnen berekenen.

Je kunt je vetpercentage berekenen ook door jouw BMI index, jouw leeftijd en jouw geslacht te gebruiken in een formule. Deze formule is ontwikkeld door de universiteit van Wageningen en getoetst op een representatieve groep van twaalfhonderd volwassenen.

vet% = (BMI X 1,2) + (leeftijd X 0,23) - (geslacht X 10,78) - 5,4

waarbij geslacht 0 is voor vrouwen en 1 is voor mannen

In boekjes vind je tal van methodes om je eigen vetpercentage op te meten aan de hand van lichaamsafmetingen. Een voorbeeld vind je bij onze bestanden: "Doe-het-zelf-meten van vetpercentages" maar neem het niet àl te au sérieux?

b.Huidplooimetingen
Om te achterhalen wat je vetmassa en spiermassa is kun je je lichaamsvetpercentage laten meten. Dit wordt gedaan middels huidplooimetingen. De meest toegepaste methode is de meting op vier plekken aan de linkerzijde van je lichaam (maar er zijn er nogandere!):
- voorkant bovenarm (biceps)
- achterkant bovenarm (triceps)
- op je rug onder het schouderblad (subscapulair)
- de zijkant net boven je heup (suprailiacaal)
In de meeste sportcentra waar zwemmers getest worden, wordt de huidplooimeting uitgevoerd in zwembroek/badpak. Men neemt een stuk huidlaag vast, en met een speciale tang word gemeten hoe dik die laag is.
Alle vier de diktes tel je bij elkaar op en lettend op leeftijd en geslacht kan je je resultaten dan aflezen uit een tabel.

De door ons over dit onderwerp geraadpleegde gerenommeerde afdeling sportgeneeskunde stelde o.a. dat het vaststellen van vetpercentage d.m.v. huidplooimetingen een erg complexe materie is. Zo stelden zij uitdrukkelijk dat de metingen afhankelijk kunnen zijn van diegene die ze uitvoert (de nodige ervaring "know-how" zijn zéker nodig).
Tenslotte, bedenk ook nog: een beperking is het feit dat de hoeveelheid vet stijgt met de leeftijd zonder dat de dikte van de huidplooien evenredig toeneemt!

c.Digitale weegschalen (zie ook e.Impedantiemetingen)
Vetpercentage meetschalen meten niet hoeveel vet je hebt, maar wat de elektrische weerstand is tussen twee of meer kontakt punten, bijvoorbeeld de voetzolen. Daarom ook staat vaak in de handleiding van de weegschaal vermeld dat de vochtigheid van je lichaam (en meer in het bijzonder van de contactpunten, i.c.je voetzolen) de resultaten kan beïnvloeden. Door gebruik te maken van (multipele) regressie modellen, kan dan opgezocht worden met welk vetpercentage dat overeenkomt. Het zal duidelijk zijn dat de elektrische weerstand afhangt van de vorm van je lichaam, en de lichaamssamenstelling.
Door lichaamslengte, lichaamsgewicht, leeftijd, geslacht in te vullen, kom je een aardig eind met deze methode, en is het vergelijkbaar met
onderdompelingsmethoden. Vetplooimetingen zijn minder nauwkeurig.
Dat de vetpercentages die de weegschaal aangeeft afhangen van ingevoerde gegevens als leeftijd, geslacht, en bijvoorbeeld getraindheid is logisch, maar hoeft niet te betekenen dat de meting an sich niet goed is.
Wat volgens ons erg belangrijk is, dat je steeds op ongeveer dezelfde tijd van de dag meet, bij voorkeur niet direct na het opstaan en met een lege blaas. Bij voorkeur ca 2 uur na het eten. Als je het steeds op hetzelfde tijdstip doet, krijg je er een stabiel getal uit, waarin je na verloop van tijd, een trend kan ontdekken en daar gaat het om. Waarschijnlijk geeft een ander merk weegschaal een ander getal, maar dat is niet zo relevant, het gaat immers om je eigen body.
Ook belangrijk is dat je het niét doet nà een stevige inspanning omdat er dan sprake is van deshydratatie. We zeiden daarnet al dat de vochtigheid van je lichaam het resultaat kan beïnvloeden.
Huidplooimetingen komen vaak heel anders uit omdat het erg afhankelijk is van de ervaring van degene die bij je meet; de een pakt de plooi weer net iets anders als de ander.
De door ons geteste digitale weegschaal bleek érg gevoelig te zijn voor wijzigingen in de meetomstandigheden: droge voeten, natte voeten, bezwete voeten, véél gedronken, weinig gedronken, pas gegeten, niet gegeten, enz. Je kan daar maar twéé dingen uit besluiten: alléén het afleiden van een tendens heeft hier echt zin, én gebruik dat soort meettoestellen zovéél mogelijk telkens in dezélfde omstandigheden.

Je verhoogt naar het schijnt de betrouwbaarheid van digitale weegschalen als je:
1.de laatste 4 uur voor de test niet eet of drinkt
2.een half uur voor de test naar het toilet gaat
3.geen alcohol drinkt
4.geen medicatie neemt
5.als meisje geen menstruatie hebt op het moment van de test

d.Onderdompeling
Bij deze methode wordt de persoon gewogen, in zwemkledij,  in en uit het water. Hiervan trekt men het longvolume af. Op die manier worden vette en vetvrije zones in het lichaam onderscheiden (vet is lichter dan water). Het is algemeen een héél betrouwbare methode, maar erg omslachtig: men heeft per slot van rekening een speciale tank nodig (een soort groot watervat) waar je volledig in ondergedompeld kan worden! Tijdrovend dus, en niet geodkoop.

e.Impedantiemeting
Zo'n huidplooimeting of onderdompeling is absoluut niet zelf uit te voeren. Je hebt daarvoor hulp nodig van bijvoorbeeld een huisarts, diëtist of andere gezondheidsprofessional. Een alternatief voor de huidplooimeting is de BIA-methode (Bio-elektrische Impedantie Analyse). Het apparaat, waar je op kunt staan of dat je in je handen houdt, meet de elektrische weerstand (impedantie) van je lichaam. Het rekent vervolgens uit hoeveel lichaamsvet je lichaam bevat. Vet geeft namelijk meer weerstand dan spiermassa, dus hoe meer weerstand wordt ondervonden, hoe hoger het vetpercentage. De impedantiemeters voor consumenten kosten tussen de hondervijftig en tweehonderd euro.
De meeste digitale weegschalen maken gebruik van impedantiemeting.
Maar net zoals bij de digitale weegschalen is er aardig wat discussie over de betrouwbaarheid van deze toestellen. Er bestaan ook professionele toestellen waarbij een soort electrodes op een aantal plaatsen op je lichaam worden aangebracht. Die zouden naar verluidt betrouwbaarder zijn.

f.MRI
Bij de MRI (Magnetic Resonance Imaging) scan word je in een buis gelegd (een soort scanner zoals je die kent van in het ziekenhuis) die het water in je lichaam magnetiseert (Magnetic). Vervolgens wordt er energie naar de gemagetiseerde waterdelen gestuurd via een radiogolf op een speciale frequentie (Resonance). Na het stoppen van de radiogolf beginnen de waterdelen de energie weer vrij te geven en dat kan gemeten worden. De computer tekent vervolgens een plaatje van de energiebronnen en een herkenbaar menselijke vorm voltrekt zich (Imaging). De energie afgifte is per weefsel anders en daarom kan bijvoorbeeld plaats en hoeveelheid vetweefsel worden gemeten.
Het toetsel maakt onderscheid tussen subcutaan en het gevaarlijke visceraal vet. Het is de meest betrouwbare methode die we kennen, maar is duur, tijdsintensief, oncomfortabel en vindt uitsluitend plaats in een ziekenhuis.


4.Hoe omgaan met lichaamsgewicht en vetpercentages? Tips voor trainers en al wie met zwemmers omgaat.

We behandelen in dit onderdeel lichaamsgewicht en vetpercentage samen.
Er zijn twéé basisgedachten die voorop staan:

a.we vonden véél suggestieve teksten over hoe het vetpercentage belangrijk is voor het behalen van goede resultaten, maar eigenlijk géén fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dat stelt dat "hoe lager uw vetpercentage, hoe beter uw prestaties". Zulke ongenuanceerde uitspraken zijn dus je reinste flauwekul; lichaamssamenstelling is in wezen een veel complexere materie, en is bovendien een erg individuele aangelegendheid. Algemene uitspraken over gewicht, vetpercentage zijn dus meestal irrelevant.

b.het percentage vrouwelijke sporters dat uiteindelijk een eetstoornis ontwikkelt (anorexia, boulemia, enz) varieert in de onderzoeken tussen de 5 en de 15%. Cru uitgedrukt: als je in uw club of team 20 zwemsters hebt, dan zitten daar potentieel 1 à 3 meisjes tussen met een eetstoornis. De meeste onderzoeken die wij lazen stellen verder dat dit wellicht het topje van de ijsberg is, want er zijn veel gevallen (de zogenaamde sub-klinische) die met een voor de buitenwereld verborgen eetstoornis zitten. In veel onderzoeken lees je dat het basisprincipe voor eetstoornissen in de zwemwereld "denial" is, ontkenning. (Bij jongens ligt het percentage veel lager)
Het is ons inziens vanuit sportief standpunt totaal onbegrijpelijk dat je als coach of trainer geen oog zou hebben voor deze problematiek, en dat je er niet àlles zou aan doen om te vermijden dat ook maar één van uw zwemmers ooit een eetstoornis ontwikkelt.
Wij hebben serieuze vragen bij mensen die ervoor zorgen dat hun sporters nét door hun sport in de lichamelijke miserie terecht komen. Misschien moet men maar eens bezinnen wat eigenlijk de zin en de betekenis van sport is, zélfs op competitieniveau, want als topsport énkel mogelijk is door roofbouw te plegen op eigen lichaam en persoonlijkheid, dan kan je dat moeilijk als voorbeeldfunctie gaan gebruiken om aan algemene sportpromotie te doen.

4.1 De vraag aan specialisten...
Om te beginnen legden we de uitspraak "Uw vetpercentage zou idealiter eigenlijk tussen de 12 en de 15  % moeten liggen. Dat is uw streefdoel" en/of het stagereglement over gewicht "Sta om de drie dagen op de weegschaal en noteer telkens uw gewicht naast uw naam op de lijst die naast de weegschaal uithangt" voor aan enkele specialisten uit de sector. Niet iedereen was zo lief te reageren. Enkele gerenommeerde sportartsen uit de sector deden alsof hun neus bloedde.

4.1.1 Gezondsporten.be (van het Ministerie voor sport) laat er in zijn reactie geen twijfel over bestaan:


Beste,

Het vastleggen van normen voor vetpercentage is inderdaad omstreden, zeker als het om jongeren gaat. Vetpercentages voorop stellen van 12 tot 15% is onverantwoord en bovendien zinloos. Het bepalen van de lichaamssamenstelling bij jonge zwemmers is een manier om aanpassingen van het lichaam aan training, ontwikkeling, enz. op te volgen.
De Amerikaanse zwemfederatie heeft op haar site een interessant artikel hierover, met een uitgebreide referentielijst.
De Vlaamse erkende keuringscentra benadrukken in hun voedingsrichtlijnen voor sporters het belang van het controleren van de energiebalans en waarschuwen voor een overdreven fixatie op gewicht en vetpercentage.


4.1.2 Myriam Vervaet, bekend van de universiteit van Gent


Geachte,

Zonder enige twijfel houdt dit advies gevaren in, ik ben dan ook blij te
horen dat personen zoals u dit opmerken.  Wat precies de adviezen
zijn voor topsporters weet ik niet precies, wij gaan in ieder geval uit dat
bij jonge meisjes de BMI tussen de 19-25 moet liggen met een vetpercentage
rond de 20%,
Er zijn wel sportartsen die zich specifiek met deze problemen bezig houden,
wij zelf zijn uitsluitend bezig met de eetstoornissen

mvg

Prof.Dr. Myriam Vervaet
University of Ghent
Department of Psychiatry and Medical Psychology


4.2 Wijsheid op het web...
Daarna gingen we op zoek naar de specialisten en de commentaren hierover op het internet.
We vonden allerlei...gaande van tientallen sites waar je doe-het-zelf huidplooimeetinstrumenten kan kopen (zinloos als je het ons vraagt) tot sites met weegschalen, BMI-rekentabellen, enz enz Over de ZIN of ONZIN van vermageren of vetpercentages, héél weinig.
We vonden wél heel wat artikels over een verontrustende stijging van het aantal vrouwelijke sporters (uit alle disciplines, maar nogal vaak zwemmen) met eetstoornissen.
We citeren een drietal artikeltjes maar laat ons beginnen met deze straffe uitspraak:
Swimming is a tough sport to get into for a lot of runners. Runners do not have enough body fat, especially in their legs, to help them float in the water. ...

4.2.1 Een interessant artikel was dat van Lisa Fransen over de gevolgen van al te veel aandacht voor gewicht en vetpercentage. We citeren haar "mythes" en "waarheid":

HOW EATING DISORDERS AND DISTURBANCES INFLUENCE YOUR ABILITY TO PERFORM, Part 2
By Lisa Franseen, Ph.D., Clinical Sport Psychologist

MYTH & TRUTH
The thinner I am, the better I'll perform. As I've discussed, athletes who are too thin can fail to perform well.

The thinner I am, the stronger I am. There are more thin people who are physically weak than there are thin people who are strong. Being "thin" - a very subjective term which tends to mean "not weighing much" - is no guarantee of the amount of muscle mass on one's body.

When I lose weight, I lose fat. When people lose weight, they often gain body fat while losing valuable muscle mass.

Eating foods that contain fat will put fat on my body. What we don't ingest, our bodies tend to keep. If we don't drink water, our bodies hold onto water. If we don't eat fat, our bodies hold onto fat. Body fat is related to the quantity of calories ingested, not the quality of calories.

If I don't perform well it's because I am not thin enough. This may be the strongest myth alive. Poor performances are more often due to weak mental skills, lack of physical skills, poor nutrition, outside stresses, not enough sleep, etc. Many females automatically assume they performed poorly because of their weight but there are lots of "thin" athletes who perform poorly, too.

Having less than 10% body fat is best. It is absolutely essential to have at least 11% body fat for normal physical development, mensus, and prevention of osteoporosis.



4.2.2 David Pyne op Swimcity.com over de basisprincipes van zwemmen:

Back to basics: improving swimming fitness by David Pyne (swimcity.com)

Another way to reduce resistance and drag is to reduce body mass (weight). While this is obviously a big factor in sports such as distance running, the circumstances are different for swimmers. Weight reduction is not as important in swimming because the body mass is subject to buoyancy by being immersed in water.

Differences in swimmers’ individual body builds could play a significant role in determining whether or not weight loss improves swim performance. The physiological effects of reducing body mass also need to be considered.

Some swimmers feel weaker and more prone to fatigue, illness and injury when their body weight falls below a critical threshold.


4.2.3 Een van de meest verbijsterende artikels die we lazen was dat van specialist Terry Laughlin.

WHAT’S FAT GOT TO DO WITH FAST? - 14/09/2001
It makes floating easier, but does body fat make you faster?

Terry houdt hier immers een vurig pleidooi voor minder "fat",  omdat volgens hem ook bij zwemmers geldt "hoe magerder hoe beter". Maar mijns inziens is dat ongenuanceerd. Want verderop geeft hij zélf de reden om NIET te snel alles op vermageren te zetten:

 Our body composition works against us in unexpected ways. We’re built to be balanced and stable on land with lots of mass and length below the waist, mostly volume above it. So where do we sink? Right: hips and legs, while we’re very buoyant between the armpits.

Met andere woorden, als je drang om te vermageren je drijfvermogen aantast, is alle moeite voor niets geweest. Gelukkig trekt hij in zijn artikel een conclusie waar we ons volmondig kunnen bij aansluiten:
dus... zorg voor een goed evenwicht in je eigen lichaam. En da's wat anders dan enkel even volgens de weegschaal en een vet-%-tabel!

5.Conclusies
5.1 Zwemmen om te vermageren of om je vetpercentage laag te houden? Zijn zwemsters "te dik"?
Zwemmen is geen sport die het vetpercentage van je lichaam beduidend zal verminderen. Omwille van de extreme eisen die het zwemmen stelt aan de bovenste ledematen zal er vooral dààr eerder een vermagerend effect zijn. Mannen zijn daarbij geneigd om verder een gelijkmatige verdeling van het lichaamsvet te krijgen wat een meer gelijkmatige of symmetrische ontwikkeling suggereert.
Maar bij vrouwelijke zwemmers vergroot de omvang van de benen tengevolge van vetopstapeling terwijl het vet in het bovenlichaam is verminderd. Dit is niet noodzakelijk een slecht kenmerk omdat het extra vet in de benen de heupen en benen zal helpen om hoger te drijven en dus vergemakkelijkt de vetverdeling bij de vrouw het verkrijgen van een gestroomlijnde zwempositie in het water.
Misschien heeft deze "vetvoorraad" ook iets te maken met wat een ander onderzoek op triatleten (en later nog een op lopers en zwemmers afzonderlijk) uitwees: wat men er ook moge van denken, vrouwen hebben een groter uithoudingsvermogen ("endurance capacity") dan mannen.

(bron: EFFECTS OF SWIMMING ON ANTHROPOMETRIC MEASURES AND FAT ACCUMULATION
Avlonitou, E., Georgiou, E., Douskas, G., & Louizi, A. (1997). Estimation of body composition in competitive swimmers by means of three different techniques. International Journal of Sports Medicine, 18, 363-368.)

==>Dus, meisjes, bredere heupen en dijen zijn niet alleen van nature uit vrouwelijker, ze zijn ook een resultaat van je harde trainingswerk, én ze helpen je om "mooi op het water te liggen". Hoe gestroomlijnder je bent in of op het water, des te sneller je zwemt. Ook ronde schouders of rondingen elders op je lichaam helpen je wellicht bij het gestroomijnder door het water glijden.

5.2 Conclusies voor trainers en aanverwante
Omdat we zélf geen specialist ter zake zijn, en omdat we uit ervaring weten hoe gevoelig de materie wel ligt, laten we het besluit over "hoe je moet omgaan met gewicht en vetpercentage", met "weegschaaltoestanden" e.d. over aan specialisten ter zake. Dit zijn de conclusies van een aantal wetenschappers aan de universiteit van North Carolina, de zgn. "tips voor trainers". We sluiten ons daar bescheiden maar volmondig bij aan:

Coaching Strategies

  1. Eliminate weight requirements and weight-related goal-setting.
  2. Avoid group weigh-ins.
  3. Allow team members to choose team suit whenever possible.
  4. Educate swimmers about muscle weighing more than fat.
  5. Encourage swimmers to meet caloric intake needs.
  6. Discourage team members from making weight-related comments to other swimmers.
  7. Evaluate your beliefs about weight-performance relationship.
  8. Monitor swimmers' eating behavior/body concerns and look for "at-risk" swimmers.
  9. Listen to swimmers' concerns about weight and body.
  10. Encourage "at-risk" swimmers to keep a food log to ensure adequate caloric intake.
  11. Develop a referral network at your university or in your community so that
    you can refer an athlete as needed
  12. Watch comments that suggest swimmers should drop weight to cut times

    Bron: Slim Enough to Swim? Weight Pressures for Competitive Swimmers and Coaching Implications
    By: Justine J. Reel, Ph.D., West Chester University and Diane L. Gill, Ph.D.
    The University of North Carolina at Greensboro



5.3 Conclusies voor zwemmers en zwemsters: 10 tips

1.Zwemmen om te vermageren heeft weinig zin.

2.Als je al een geroutineerde A-zwemmer bént, dan heeft drastisch vermageren om nog beter te zwemmen al evenmin zin.

3.Als je geobesedeerd bent geraakt door je eigen gewicht of vetpercentage, dan heb je een probleem. Praat er over: met je ouders, je vrienden, je trainer, je dokter... om het even. Maar prààt er over. Blijf er niet alléén mee worstelen.

4.In plaats van voortdurend bezig te zijn met gewicht en vetpercentage, spendeer je beter je tijd en energie aan een gezonde en evenwichtige voeding en een gezonde levensstijl in het algemeen. Gezond leven en eten houdt niét op nà je zwemcarrière!

5.Wees mondig en alert. Reageer op vrienden, ouders, collega-zwemmers en collega-zwemsters, of trainers die negatieve uitspraken doen over het gewicht of het lichaam van zwemmers, zwemsters uit je omgeving.

6.Wees trots op jezelf: in een wereld waar méér dan de helft van je omgeving aan obesitas gaat lijden precies omdàt ze hoegenaamd géén lichaamsbeweging meer hebben, word je zo stilaan een gezonde uitzondering...JIJ SPORT! En wat voor een sport! The best there is!

7.Wees gelukkig met je lichaam: véél mensen zouden aardig wat geld over hebben om de sportieve afgetrainde body te hebben die jij hebt. Alléén hebben ze niet het karakter om zo hard en zo vaak te trainen. Wees dus trots op het resultaat, je lichaam is "een zwemmersbody" en dat is het mooiste bewijs van je innerlijke karakter dat gekenmerkt wordt door: doorzettingsvermogen, uithouding, weerstand, enz.

8.Verstandig advies over jouw lichaam, je voeding of je sport moet je eigenlijk altijd in dank aannemen! Maar (emotioneel of praktisch) gedwongen worden bepaalde dingen met je lichaam te doen, van "pillen slikken" tot "10 kg vermageren"  da's je reinste onzin. Je lichaam blijft verder JOUW lichaam en eigenlijk is zelfs het gedwongen wegen "en plein public" een schending van jouw privacy.

9.Zie je in jouw omgeving een zwemmer of zwemster die worstelt met haar/zijn voeding of gewicht...stimuleer hem of haar om er met iemand over te praten: ouders, vrienden, familie, trainer, ...of surf naar
http://www.eetstoornis.be/
http://www.knooppuntvzw.centerall.com/
http://www.anbn.be/
En hou zélf je mond over het gewicht van ànderen. Uitspraken als "amai, gij zijt verdikt" zijn niet alleen kwetsend, en onbeleefd, maar ook niet erg  verstandig.

10.Wil  je tenslotte nog méér weten over je eigen lichaam (en vooral je ideale gewicht)?
http://www.wvc.vlaanderen.be/gezondsporten/voeding/ideaalgewicht/




Alle reacties zijn welkom bij wim@zwemclub.be!



(ga naar begin pagina)

Deze bijdrage is opgedragen aan L., V., en A., sportieve meisjes die door het onverstandig advies van mensen uit hun omgeving in een neerwaartse spiraal van vermageren terecht kwamen en uiteindelijk een eetstoornis ontwikkelden.
En het mag hier ook wel eens gezegd: oprechte waardering voor de trainer die we leerden kennen, die met veel liefde voor zijn zwemmers, een verstandig oog had en heeft voor zijn meisjeszwemmers, en hun moeizaam omgaan met gewicht, eten enz. verstandig in de gaten houdt! Keep up the good work!


©wim@zwemclub.be 02/2005